Ouders die tijdens het huwelijk gezamenlijk het gezag uitoefenen over een kind, behouden beiden op grond van artikel 1:247 BW in beginsel ook na een echtscheiding of de beëindiging van een relatie het ouderlijk gezag. Het ouderlijk gezag omvat onder andere het recht en de plicht van de ouder om het minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Daaronder valt ook het recht om te beslissen over zaken aangaande het kind, waaronder de hoofdverblijfplaats.

Na een echtscheiding of verbreking van een relatie wordt de hoofdverblijfplaats – uitzonderingen daargelaten – bij één van de ouders bepaald. In dit artikel ga ik uit van de situatie dat hierover geen discussie bestaat en dat de hoofdverblijfplaats reeds bij moeder is bepaald.

In de op 4 april 2017 gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, ging het om de vraag of de kinderen, die bij moeder waren geplaatst, met moeder naar Guinee mochten verhuizen. Aan moeder werd namelijk geen verblijfsvergunning verleend, althans deze werd niet verleend, waardoor zij niet meer in Nederland kon blijven. De kinderen, die reeds enige tijd in Nederland woonachtig waren, wensten graag in Nederland te blijven. Cliënt, de vader van de kinderen, wenste dat ook graag. Door een verhuizing naar Guinee kon hij immers geen omgang meer hebben met zijn kinderen. 

Aangezien beide ouders het gezag uitoefenen over de kinderen, behoeft moeder toestemming van vader voor de voorgenomen verhuizing van de kinderen. Uiteraard heeft vader deze toestemming niet willen geven. De vrouw heeft om die reden de enige juridische mogelijkheid aangegrepen, namelijk vervangende toestemming vragen aan de rechtbank op grond van artikel 1:253a BW. Met dit artikel kan de rechter in de plaats van vader alsnog toestemming geven voor de voorgenomen verhuizing. Bij de beoordeling van het verzoek gaat het niet alleen om het belang van de kinderen, maar worden alle omstandigheden van het geval in ogenschouw genomen en alle belangen afgewogen.

In de procedure is door ondergetekende namens vader aangevoerd dat een verhuizing de omgangsregeling tussen vader en kinderen ernstig frustreert. Vader heeft namelijk een eigen bedrijf in Nederland en heeft niet de tijd en evenmin de financiële middelen om regelmatig naar Guinee te reizen om de kinderen te zien. Anderszins is het voor moeder ook niet mogelijk om regelmatig naar Nederland te reizen om de omgangsregeling in stand te houden vanwege het inreisverbod wat haar wordt opgelegd. Voor de kinderen was het voorts belangrijk om in hun vertrouwde omgeving te blijven en om contact met hun vader te kunnen blijven houden. Voorts is aangevoerd dat Guinee niet veilig is voor de kinderen. Er gelden andere tradities (bijv. besnijdenis van jonge meisjes), waar vader niet achterstaat, en de studiemogelijkheden zijn slecht. Tenslotte is aangevoerd dat de juridische mogelijkheden van moeder nog niet volledig zijn benut om alsnog een verblijfsvergunning te krijgen.

De rechtbank heeft uiteindelijk geconcludeerd dat een verhuizing naar Guinee in strijd is met de belangen van de kinderen. Er is geen toestemming verleend voor de verhuizing. Bij de beoordeling heeft de rechtbank veel waarde toegekend aan de omgangsregeling tussen vader en de kinderen. De rechtbank heeft met andere woorden het recht op family life, vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) laten prevaleren boven het gegeven dat moeder wellicht zal worden uitgezet. 

Lees de publicatie op rechtspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2017:1594

Facebooktwitterlinkedinmail