Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van bewindvoerders tijdens het beschermingsbewind

Op eigen verzoek of op verzoek van een belanghebbende kan een persoon, die zelf niet in staat is de financiële en persoonlijke zaken te regelen, onder bewind worden gesteld. Dit wordt ook wel beschermingsbewind genoemd, omdat het een (civiele) maatregel is om de betrokkene te behoeden van bewust of onbewust misbruik van zijn of haar financiële situatie. Deze maatregel moet overigens niet worden verward met bewindvoering tijdens de WSNP.

Het verzoek om onderbewindstelling wordt getoetst door een kantonrechter. Het criterium is dat de betrokkene als gevolg van een geestelijke of verstandelijke handicap, ziekte, verslaving of ouderdom zelf niet in staat is om de financiën te beheren. Dit zal moeten worden onderbouwd door de verzoeker door bijvoorbeeld een verklaring van een deskundige te overleggen. Zodra de kantonrechter het verzoek toewijst, komt de volledige bevoegdheid om de financiën te beheren bij de bewindvoerder te liggen. De betrokkene kan vanaf dat moment niet zelf meer over zijn gelden beschikken.

Er zijn geen bijzondere eisen gesteld aan de benoeming van een bewindvoerder. Als bewindvoerder kan iedere meerderjarige worden aangesteld, die in staat is om de financiële zaken te beheren. Hoewel er deskundige bewindvoeringskantoren zijn, kan een familielid in beginsel dus ook als bewindvoerder worden aangesteld. Op grond van de wet dient de kantonrechter bij de beslissing tot onderbewindstelling de keus van de betrokkene te volgen bij de benoeming van de bewindvoerder.  Wordt een dergelijke keus niet gedaan, dan wordt in de regel bijna altijd een deskundig bureau aangewezen.

De bewindvoerder is vanaf de uitspraak volledig verantwoordelijk voor een juist beheer van de financiën van de betrokkene. De bewindvoerder dient regelmatig verantwoording af te leggen aan de kantonrechter en dient de betrokkene inzage te verschaffen en op de hoogte te houden van belangrijke ontwikkelingen. 

Indien tijdens het beschermingsbewind fouten zijn gemaakt door de bewindvoerder, bijvoorbeeld het niet tijdig betalen van facturen, het niet tijdig aanvragen van bijzondere bijstand waardoor deze wordt afgewezen, het teveel geld innen voor de verleende diensten, kan de bewindvoerder hiervoor (o.a. op grond van artikel 1:444 BW) aansprakelijk worden gesteld. Een betrokkene kan hierover schriftelijk klagen bij de kantonrechter. Indien de kantonrechter van mening is dat er inderdaad fouten zijn gemaakt, waardoor de betrokkene schade heeft geleden, dient de bewindvoerder dit aan de betrokkene te vergoeden. 

Deze fouten kunnen overigens ook een reden zijn voor de betrokkene om een wijziging van de bewindvoerder te verzoeken. Een wijzigingsverzoek wordt echter niet altijd gevolgd door rechtbanken, omdat bij een wijzigingsverzoek duidelijk moet worden gemaakt dat het in het belang is van de betrokkene. Om die reden is het zeker aan te raden om bij de eerste aanstelling van een bewindvoerder een weloverwogen keus te maken. 

In mijn praktijk heb ik regelmatig geconstateerd dat er fouten worden gemaakt door bewindvoerders, welke fouten in de meeste gevallen niet eens worden opgemerkt door de betrokkene of door de kantonrechter. Uit onderzoek bij de rechtbank is bovendien gebleken dat kantonrechters, hoewel zij deze fouten wel degelijk constateren, zelf niet of nauwelijks actie ondernemen ter bescherming van de betrokkene. Dit is in bijvoorbeeld faillissementen wel het geval. Daar wordt strikt gecontroleerd of één en ander correct verloopt en grijpen rechters soms zelf in door de curator te bevelen om aangifte te doen. 

Er is op dit moment nog geen uniform beleid van de rechtbank als het gaat om klachten over bewindvoerders. Om die reden duurt het momenteel relatief lang voor een klacht in behandeling wordt genomen en kan het maanden duren voordat er op een klacht wordt beslist. 

De bewindvoering kan worden beëindigd op verzoek van een betrokkene, zodra de betrokkene wel (weer) in staat is om op een verantwoorde manier de eigen financiën te beheren. Een dergelijk verzoek wordt wederom getoetst door een kantonrechter. De ervaring leert dat het met succes laten beëindigen van de onderbewindstelling beduidend moeilijker is dan het laten instellen van het beschermingsbewind. 

Na de beëindiging zal de bewindvoerder een eindrekening moeten opstellen, die door de betrokkene zal moeten worden ondertekend. Zodra die eindrekening is ondertekend, wordt het marginaal getoetst door de kantonrechter. 

Het is zeer aan te bevelen om bij twijfels over de eindrekening dit extern te laten toetsen en de eindrekening nog niet te ondertekenen. Wordt het wel ondertekend, dan is dat overigens niet direct een teken dat de bewindvoerder niets kan worden verweten. Worden er achteraf fouten geconstateerd, dan kan de bewindvoerder alsnog hierop worden aangesproken. Ook achteraf kan de bewindvoerder dus verplicht worden om veroorzaakte schade te vergoeden aan de betrokkene.

Voor nadere informatie op dit gebied of voor specifieke vragen over het beschermingsbewind kunt u contact opnemen met ons kantoor.

Facebooktwitterlinkedinmail