
In de op 4 maart 2016 gepubliceerde uitspraak in een strafzaak bij de meervoudige kamer in de rechtbank te Arnhem ging het om de vraag of twee verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan verduistering, oplichting en/of witwassen.
Na een onderzoek, dat ruim twee jaar in beslag had genomen, had het Openbaar Ministerie de dagvaarding gereed. In de tenlastelegging had de Officier van Justitie de strafbare gedragingen verduistering en oplichting in twee afzonderlijke feiten op de dagvaarding vermeld. Naar mening van de verdediging (lees: advocaten U. Yildirim en A. Schadd) was dit innerlijk tegenstrijdig. Van verduistering is namelijk sprake als geld, dat rechtmatig is verkregen, ten onrechte wordt toegeëigend. Van oplichting is sprake als geld onrechtmatig wordt verkregen, bijvoorbeeld door een slachtoffer leugens te vertellen of te misleiden.
Door beide feiten afzonderlijk op de dagvaarding te vermelden, heeft het Openbaar Ministerie dus – mogelijk onbedoeld – onder feit 1 willen zeggen dat het geld onrechtmatig is verkregen en onder feit 2 dat het geld rechtmatig is verkregen. Dat is uiteraard niet mogelijk. Een verdachte kan niet voor dezelfde feiten en omstandigheden op twee tegenstrijdige manieren worden veroordeeld.
Wat de Officier had moeten doen, was zowel verduistering als oplichting onder één feit vermelden. Als de beide verdenkingen onder één feit waren genoteerd, in primaire en subsidiaire variant, had de rechtbank hooguit voor één van beide verdenkingen een veroordeling kunnen uitspreken en was er van een tegenstrijdigheid geen sprake meer.
Tot zover het theoretische gedeelte.
Bij aanvang van de terechtzitting, kort na het uitspreken van de zaak door de Officier, heeft de verdediging te kennen gegeven aan de voorzitter dat er een preliminiair verweer zou worden gevoerd. Een preliminiair verweer is een verweer dat vóór alle andere verweren gedaan wordt en welke met name toeziet op de formele kant van een strafzaak, bijvoorbeeld over de ontvankelijkheid van de rechtbank of – in dit geval – de nietigheid van de dagvaarding vanwege de innerlijke tegenstrijdigheid.
De voorzitter gaf hier geen toestemming voor, omdat dit naar mening van de rechtbank tijdens een eerdere voorlopige zitting had gemoeten. Naast het weigeren van het voeren van een preliminair verweer, waarvan de voorzitter vermoedde dat het ging om de tegenstrijdigheid in de dagvaarding, heeft de voorzitter de Officier gevraagd naar de verhouding van de feiten 1 en 2 op de dagvaarding. De voorzitter impliceerde daarbij dat de beide feiten elkaar leken uit te sluiten. De Officier bleef echter – ondanks het subtiele gehint van de voorzitter – op het standpunt dat de dagvaarding in stand kon blijven. De voorzitter gaf echter niet op. Hierop gaf de voorzitter namelijk aan dat er een wijziging van de dagvaarding nodig is. De Officier maakte toen uiteindelijk aanstalten om een formulier te halen voor de wijziging van de dagvaarding.
De handelwijze van de voorzitter, in het bijzonder het aandringen bij de Officier op een wijziging van de dagvaarding, was voor de verdediging aanleiding om de voorzitter te wraken. Het wrakingsverzoek was ingegeven door enerzijds het weigeren van het preliminair verweer (dat juist toezag op de nietigheid van de dagvaarding) en anderzijds het beïnvloeden van de Officier om de dagvaarding aan te passen. De voorzitter heeft hiermee duidelijk laten blijken niet onpartijdig te zijn, althans is de vrees ontstaan dat hij vooringenomen is. Hier was de voorzitter het zelf niet mee eens.
Tijdens de zitting bij de wrakingskamer zijn deze bezwaren nogmaals uiteengezet. Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Een rechter hoort uit hoofde van zijn functie onpartijdig te zijn. De wrakingskamer oordeelde uiteindelijk dat de rechter onder deze omstandigheden, door op eigen initiatief de officier van justitie te wijzen op een tegenstrijdigheid in de dagvaarding, de indruk heeft laten ontstaan dat hij vooringenomen is. Het wrakingsverzoek is toegewezen.
Lees de publicatie op rechtspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2016:1336



